JewishEncyclopedia.com

Inhoudsopgave
  • -Bijbelse gegevens:
  • -In Rabbinale Literatuur:
  • -Kritische Beschouwing:

-Bijbelse gegevens:

1. Perzische koning, identiek met Xerxes (486-465 v. Chr.). Het Boek Esther behandelt slechts één periode van zijn heerschappij. Het vertelt ons dat hij regeerde over honderdzevenentwintig provincies – “van India tot Ethiopië” (Esth. i. 1). In het derde jaar van zijn regering hield hij een feest om zijn rijkdom en pracht te tonen; “de macht van Perzië en Medië, de edelen en prinsen van de provincies, waren voor hem” (ibid. i. 3). Na dit feest, dat honderdtachtig dagen duurde, hield hij nog een feest van zeven dagen, waarvoor “al het volk … groot en klein” was uitgenodigd. Tegelijkertijd gaf de koningin Vashti een banket aan de vrouwen (i. 9). Op de zevende dag (i. 10) ontbood Ahasveros de koningin om voor hem te verschijnen, en ook de banketgangers, opdat allen haar schoonheid zouden zien. Dit weigerde Vashti natuurlijk (i. 12); maar de koning, woedend over haar ongehoorzaamheid, volgde het advies van zijn raadgevers op en zette de koningin aan de kant. Tegelijkertijd zond hij door het hele land proclamaties uit, waarin de echtgenoot tot heerser in elk huishouden werd verklaard (i. 22). Tussen de gebeurtenissen van het eerste hoofdstuk en die van het tweede hoofdstuk liggen vermoedelijk enige jaren, waarin Ahasveros bezig is met zijn poging Griekenland tot slaaf te maken. Hij faalt en keert terug naar Perzië. Bij zijn terugkeer wordt een tweede gemalin voor hem gevonden, en in de tiende maand van het zevende jaar van zijn regering (ii. 16) wordt Esther koningin. Het bijbelse verslag introduceert dan wat een heel gewoon voorval moet zijn geweest in het leven van Perzische vorsten. Twee eunuchen, Bigthan en Teresh (Perzisch, Bagatana en Tiris; Jules Oppert, “Commentaire Historique et Philologique du Livre d’Esther,” p. 22), vormen een samenzwering tegen Ahasveros, die had kunnen slagen, ware het niet dat Mordechai (via een Joodse slaaf van een van de samenzweerders, suggereert Josephus, “Ant.” xi. 6, § 4; maar door Mordechai’s kennis van zeventig talen, suggereert de Targum) het aan Esther had ontdekt, die het op haar beurt aan Ahasveros vertelde. De samenzweerders worden opgehangen, en het verslag van de samenzwering en de ontdekking ervan wordt in de kronieken opgetekend. Later beloont de koning Mordechai voor zijn trouw (Esth. vi. 2-12). Haman treedt nu op de voorgrond als de belangrijkste adviseur van Ahasveros (iii. 1). Mordechai wil geen eerbied betonen aan Haman, die daarop, verachtend Mordechai alleen aan te raken, samenzweert om alle Joden in het gehele koninkrijk te vernietigen. De koning geeft zijn toestemming (iii. 11), maar trekt die weer in op voorspraak van Esther, brengt Haman ter dood, en verheft Mordechai in de positie die Haman bekleedde. Nieuwe proclamaties worden uitgevaardigd, waarin de Joden wordt bevolen zich te verdedigen en wraak te nemen op hun vijanden (viii. 13). In de Bijbel wordt geen verdere informatie over Ahasveros gegeven. Slechts één keer wordt hij nog genoemd – in Ezra, iv. 6. Zie Esther, Haman, Mordechai, Purim.

Alabasten vaas met naam van Xerxes in Perzische, Susiaanse, Assyrische spijkerschrift en Egyptische hiërogliefen.

(Uit het Louvre, Parijs.)

2. Vader van Darius de Mede (Dan. ix. 1).

G. B. L.-In Rabbijnse Literatuur:

Ahasveros, de Perzische koning uit het Boek Esther, die door de rabbijnen wordt vereenzelvigd met degene die in Dan. ix. 1 als vader van Darius, koning van Medië, en met degene die genoemd wordt in Ezra, iv. 6, wordt hij gerekend tot de drie koningen uit de Bijbelse geschiedenis die over de gehele aardbol regeerden, de andere twee zijn Achab en Nebukadnezar (Meg. 11a; Targ. Sheni op Esth. i. 2 heeft er vier, en rekent ook Salomo tot hen; zie Meg. 11b). Hij was goddeloos van het begin tot het einde van zijn heerschappij. Na het lasterlijke bericht van de Samaritanen stopte hij het onder Cyrus begonnen werk voor de herbouw van de Tempel (Ezra, iv. 6; Esther R. intro.). Of hij een wijs of een dwaas heerser was, is een punt van geschil tussen Rab en Samuel (Meg. 12a). Volgens R. Gamaliël II. was hij eenvoudig grillig en wispelturig (ib. 12b); volgens een andere overlevering, overgeleverd door Abba Gorion, was hij zo wispelturig dat hij zijn vrouw offerde aan zijn vriend, en zijn vriend aan zijn vrouw (Mid. Abba Gorion i. 1), waarmee waarschijnlijk keizer Domitianus bedoeld werd, van wie deze uitspraak waar was (vergelijk Bacher, “Ag. Tan.” i. 96 e.v.). In zijn ambitie wilde Ahasveros op de prachtige troon van koning Salomo zitten, die beschreven wordt in de Midrasj en de Targum naar Esther, maar hij kon het niet. Vooral het “tonen van de rijkdom van zijn heerlijk koninkrijk” aan zijn vorsten (Esth. i. 4) was zondig, omdat hij alle heilige vaten uit het heiligdom uit zijn koninklijke schatkamer liet halen voor het banket, om zich op deze bezittingen te beroemen en zo een aanstoot aan God en de Joden te begaan. Hij vergaarde grote schatten en in zijn gierigheid verborg hij ze. Cyrus, zijn opvolger, vond ze, en bood ze aan de Joden aan, opdat zij er de Tempel mee zouden herbouwen. Dit zijn “de schatten der duisternis” die aan Cyrus beloofd zijn in Jes. xlv. 3 (Esther R. i. 4). De onrust van Ahasveros in de nacht waarin over het lot van de Joden werd beslist, werd veroorzaakt door de aartsengel Michaël (Gabriël), die hem 366 keer op de grond sloeg en vervolgens een gezelschap van slagers, bakkers en butlers voor zich bracht, tot wie de koning in zijn woede zei: “Jullie hebben mij vergiftigd!” Zij antwoordden: “Kijk of Esther en Haman, die met u aten en dronken, vergiftigd zijn.” Toen Ahasveros ontdekte dat zij gezond waren, liet hij het boek der kronieken halen, en vernam daar van Mordechai’s onbeloonde daad (Midr. Abba Gorion).

PirḲe Rabbi Eliezer, xi., in overeenstemming met Targ. Sheni op Esther, aan het begin, telt tien koningen als heersers over de hele aardbol: God, Nimrod, Jozef, Salomo, Achab, Ahasveros, Nebukadnezar, en Alexander de Grote; dan, als negende, de Messias; en als laatste, God zelf weer. Daar wordt ook gezegd dat Ahasveros de rijkste was van alle koningen van Perzië en Medië; dat hij genoemd wordt in Daniël (xi. 2), waar gezegd wordt: “De vierde zal veel rijker zijn dan zij allen”; en ook dat hij banken van goud en zilver opstelde in de doorgang van zijn hoofdstad om aan de hele wereld zijn rijkdom te tonen; al het vaatwerk en de vaten die hij gebruikte waren van goud, terwijl het plaveisel van zijn paleis geheel van edelstenen en parels was.

K.-Kritische Beschouwing:

Ondanks het feit dat zowel Josephus (“Ant.” xi. 6) als de Septuagint naar Ahasveros verwijzen als Artaxerxes, hebben moderne geleerden, zoals Keil (“Commentary to Esther”), Bertheau, en Ryssel (“Commentary to Esther”), Wildeboer (“Kurzer Hand-Kommentar,” 1898), Sayce (“Higher Criticism and the Monuments,” p. 469), en Schrader (“K. A. T.” p. 375), zijn het erover eens dat Xerxes en niemand anders wordt bedoeld met Ahasveros, en wel om verschillende redenen: (1) Ahasveros is de poging van het Hebreeuws om de Perziër Khshayarsha voor te stellen, waarbij de aleph prothese is, net zoals in Aḥashdarpenim (Esth. iii. 12), waar de Perziër Kschatrapawan is (Wildeboer, in loco). Het Grieks stelt het voor met Xerxes. (2) De beschrijving die Herodotus geeft van het karakter van Xerxes komt overeen met het Bijbelse en, later, het midrasjische beeld – ijdel, dwaas, wispelturig en opvliegend. (3) De koning moet een Perziër zijn; want de hele sfeer is Perzisch. Het hof is in Shushan, en de officieren zijn Perzisch. (4) Tussen het derde en zevende jaar van zijn regering is Ahasveros uit het oog verloren in het bijbelse verslag; maar dat was juist de tijd dat Xerxes bezig was met de invasie van Griekenland.

Er kan daarom geen twijfel over bestaan dat de vorst wiens naam bij de Hebreeërs overging als Ahasveros, degene was die in de Perzische inscripties bekend stond als Khshayārshā en bij de Grieken als Xerxes. De Babylonische tabletten spellen zijn naam Khisiarshu, Akhshiyarshu, enz. Een Aramese inscriptie (“C. I. S.” ii. 1, 122) spelt hem .

Of er in het Oude Testament verwijzingen naar Ahasveros staan die werkelijk historisch zijn, is een ernstige vraag. De Ahasveros van Dan. ix. 1, de vader van Darius “uit het zaad der Meden”, is even onbekend in de geschiedenis als zijn zoon. Waarschijnlijk zijn beide de verwarde ideeën over Perzische koningen van een slecht geïnformeerde schrijver (zie “Journal of Bibl. Lit.” xvii. 71). Op dezelfde manier komt de verwijzing naar Ahasveros in Ezra, iv. 6 voor waar men Cambyses of Darius zou verwachten, als de verklaring historisch is, en is ongetwijfeld het resultaat van de onwetendheid van een late schrijver.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.