Zonder de “historische” Boeddha zou het boeddhisme niet bestaan. Dit lijkt misschien een open deur, maar is het dat echt? Als de Boeddha niet had bestaan, zou hij misschien toch wel zijn uitgevonden. Inderdaad, wat de feiten ook mogen zijn, het leven van de Boeddha zoals het ons is overgeleverd is grotendeels verzonnen. Toch wordt vandaag de dag de historiciteit van de Boeddha zelden in twijfel getrokken, hoewel we de historische basis van verschillende gebeurtenissen die tijdens zijn lange leven plaatsvonden, in twijfel blijven trekken.
Het is zeker gemakkelijk om de gedachte te aanvaarden dat de legende van de Boeddha eenvoudig is afgeleid van een verfraaid beeld van een historisch persoon. Vooral de Pali-teksten lijken op bepaalde historische feiten te zijn gebaseerd, en de Vinaya-kloostercodes bevatten duidelijke pogingen om de Boeddha als een bij uitstek pragmatisch individu voor te stellen. Aanhangers van deze historicistische interpretatie benadrukken terecht dat het gemakkelijker is een biografie te mythologiseren dan een legende te demythologiseren.
Wat weten we nu eigenlijk over de Boeddha? Het is redelijk om te zeggen dat hij is geboren, dat hij heeft geleefd en dat hij is gestorven. De rest blijft verloren gaan in de nevelen van mythe en legende: zijn wonderbaarlijke conceptie en geboorte, de buitengewone gebeurtenissen en omstandigheden van zijn leven, en dergelijke. Het feit dat soortgelijke gebeurtenissen ook zouden hebben plaatsgevonden tijdens het leven van de stichter van het Jainisme, Mahavira (een andere vermeende historische figuur), geeft aan dat een zekere voorzichtigheid moet worden betracht bij het aanvaarden van de feitelijke basis ervan.
Siddhartha Gautama, de toekomstige Boeddha, zou in de 5e eeuw voor Christus zijn geboren als zoon van een koning van Noord-India. Er wordt gezegd dat zijn moeder, koningin Maya, droomde dat een witte olifant de rechterzijde van haar lichaam doorboorde; de volgende ochtend ontdekte zij dat zij zwanger was, en negen maanden later, in een bosje in Lumbini, baarde zij een kind. Het kind, dat pijnloos uit haar rechterzijde was gekomen, deed onmiddellijk zeven stappen naar het noorden, bij elke stap een lotusbloem bloeiend; toen wendde hij zich tot de vier windrichtingen en zong een “lied van overwinning”, verklarend: “Ik alleen ben de geëerde boven de aarde en onder de hemel.”
De voorspoedige geboorte van de Boeddha werd zeven dagen later gevolgd door de dood van zijn moeder. Het kind werd toen opgevoed door zijn tante Mahaprajapati. Naar aanleiding van voorspellingen dat hij ofwel een universele monarch ofwel een universele spirituele gids zou worden, besloot zijn vader hem op te sluiten in het paleis om hem te beschermen tegen de harde realiteit, en hem zo te verhinderen enige vorm van spiritueel streven te ondernemen.
Gerelateerd: Drie Vergeten Verhalen Over de Moeder van de Boeddha
Op 16-jarige leeftijd trouwde Prins Siddhartha met Yashodhara en zij kregen later een kind, Rahula (de naam betekent “obstakel” en spreekt boekdelen over de vaderlijke gevoelens die aan de prins werden toegeschreven). Andere bronnen beweren dat hij drie echtgenoten had en een traditioneel carrièrepad volgde als toekomstig vorst. In ieder geval had het lot andere plannen voor hem in de vorm van vier ontmoetingen die plaatsvonden tijdens een of meerdere excursies buiten het paleis: hij ontmoette een oude man, een zieke, een lijk en een asceet. De eerste drie ontmoetingen maakten hem bewust van de vergankelijkheid van het bestaan, terwijl de vierde hem een besef van de mogelijkheid van bevrijding bracht. Het resultaat was dat Siddhartha op 29-jarige leeftijd het paleis ontvluchtte en zijn prinselijke plichten en voorrechten opgaf. Zes jaar lang beoefende hij allerlei verzakingen, die hem bijna te gronde richtten. Toen hij uiteindelijk de zinloosheid van deze praktijken inzag, ontdekte hij de “middenweg”, een pad tussen hedonistisch genot en ascese. Hij kwam toen in aanraking met de boeddhistische duivel, Mara, en zijn verleidelijke dochters, maar weerstond met succes angst en verleiding, en er was niets meer dat zijn pad naar ontwaken versperde. Tijdens dit ultieme stadium doorliep hij geleidelijk de vier stadia van meditatieve absorptie (dhyana), overdacht de verbanden van afhankelijke oorsprong door zijn vorige levens, en realiseerde zich uiteindelijk de vier edele waarheden.
Dit verhaal van het leven van de Boeddha, dat eerst culmineerde in ontwaken en later, na zijn dood, in het uiteindelijke nirvana (parinirvana), is in de eerste plaats een samenvatting van de leer en een paradigma van boeddhistische beoefening. Wat het ontwaken betreft, waardoor de Boeddha in staat is kennis te verwerven over de uiteindelijke werkelijkheid, is het ditzelfde leven – hetzelfde psychodrama of kosmodrama van ontwaken – dat door alle vroegere en toekomstige Boeddha’s wordt herhaald. Dit verklaart de extreme eentonigheid van de verslagen van deze levens, die allemaal gebaseerd zijn op hetzelfde model. Hetzelfde kan, gedeeltelijk, gezegd worden van de levens van de heiligen, die ook “imitaties” zijn van het leven van de Boeddha. Alle vroegere en toekomstige Boeddha’s zouden dezelfde stadia hebben doorlopen als Shakyamuni Boeddha: een spirituele crisis gevolgd door een verzaking aan de wereld, een ascetisch bestaan dat leidt tot ontwaken, het verwerven van buitengewone krachten, prediking en het verzamelen van discipelen, het doelwit worden van jaloezie vanwege zijn succes en kritiek op een corrupte maatschappij, zijn dood die wordt voorspeld, en een begrafenis die aanleiding geeft tot de verering van relikwieën.
Het vroege boeddhisme was grotendeels gericht op de verering van stupa’s, gedenktekens die zich richten op de belangrijkste episodes uit het leven van Siddhartha – met name de vier stupa’s in Kedarnath, Dvarka, Puri, en Rameshvaram die zijn geboorte, zijn ontwaken, zijn eerste preek, en zijn uiteindelijke nirvana herdenken. Deze plaatsen werden vaak bezochte bedevaartsoorden. Hierdoor kreeg het leven van de Boeddha een monumentale wending, in elke zin van het woord.