Geschiedenis van de doven

De 18e eeuw

In Europa bracht de Verlichting een nieuw geloof in de rede teweeg en een nieuwe nieuwsgierigheid van geleerden naar het vermogen van doven om tot rationeel en abstract denken te komen. In die periode kreeg het dovenonderwijs veel aandacht, en historici hebben over het algemeen Parijs aangewezen als de smeltkroes van het dovenonderwijs in de moderne tijd. In Parijs stichtte Charles-Michel, abbé de l’Épée, wat uiteindelijk de eerste door de staat gesteunde school voor dove kinderen zou worden, later bekend als het Institut National des Jeunes Sourds (INJS). De school van de l’Épée, die begon met een klas voor twee dove zusters, diende als model en als inspiratiebron voor de oprichting van andere Europese scholen. Deze scholen volgden over het algemeen het gebruik van een gebarentaal door de INJS om dove kinderen in hun nationale gesproken en geschreven taal te onderwijzen. Een school opgericht in Leipzig, Duitsland, in 1778 door Samuel Heinicke was een voorbeeld van de orale methode (oralisme), een methode die de nadruk legt op het leren van spraak (of liplezen) en articulatie als een middel voor doven om hun nationale taal te leren.

Gebruik een Britannica Premium-abonnement en krijg toegang tot exclusieve inhoud. Abonneer u nu

De respectieve methoden van de l’Épée en Heinicke werden toetsstenen in een eeuwenlang “methodendebat” op het gebied van dovenonderwijs. Binnen dat debat was de ene partij voorstander van het gebruik van gebarentaal om dove kinderen zowel leerstof als geschreven taal te leren, terwijl de andere partij het gebruik van gebarentaal zag als een belemmering voor het vermogen van doven om spraak te leren lezen en mondeling gesproken taal te leren. (Die laatste bewering is weerlegd. Taalkundigen hebben erkend dat het gebruik van gebarentaal in feite de verwerving van tweede talen bevordert bij zowel dove als horende kinderen). In het algemeen waren beide zijden er voorstander van doven te leren spreken; het verschil lag in hoeveel gebarentaal zou worden gebruikt en hoeveel nadruk zou worden gelegd op spraakonderwijs. De gebruikers van de gebarentaalmethode (of manuele methode) hekelden wat zij beschouwden als een te grote nadruk op spraakonderricht met uitsluiting van academische inhoud. De l’Épée en Heinicke gingen in de jaren 1780 een briefwisseling aan over de verdiensten van hun respectieve methoden, een debat dat door de rector en de leken van de Academie van Zürich werd gewonnen door de l’Épée. Daarmee was de kous niet af, en het “methodendebat” heeft een prominente plaats ingenomen in bijna elke geschiedenis van de doven tot op heden.

Zoals bij elk ideologisch debat, liepen de werkelijke standpunten van de historische actoren door de tijd heen sterk uiteen. Degenen die het gebruik van gebarentaal steunden, probeerden soms ook het gebruik ervan te minimaliseren, en degenen die het mondelinge onderwijs steunden, gebruikten ook wel eens gebarentaal. De populariteit van de ene of de andere methode op verschillende momenten in de geschiedenis was niet alleen afhankelijk van interne factoren op het gebied van dovenonderwijs of de wensen van doven zelf (die over het algemeen voorstander waren van gebarentaal); de omringende sociale en culturele contexten waarin doven leefden hadden een belangrijke invloed op hun communicatiemethoden.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.