Hamlet

I perchance hereafter shall think meet
To put an antic disposition on
(I.v.)

Als de geest Hamlet vertelt over de moord op Claudius, reageert Hamlet vreemd: hij vertelt zijn vriend Horatio en de wachter Marcellus dat hij gaat doen alsof hij gek is. Hij heeft geen duidelijke reden om krankzinnigheid te veinzen, en Horatio lijkt tenminste te denken dat Hamlet zich al vreemd gedraagt: hij beschrijft Hamlets woorden als ‘wild en wervelend’ (I.v.132). Hamlets ‘antieke aanleg’ is een van de grote mysteries van het stuk. Naarmate het stuk vordert, gedraagt Hamlet zich steeds excentrieker, en noch het publiek noch Hamlets andere personages kunnen er zeker van zijn of Hamlet nu doet alsof of niet. Hamlet weigert een duidelijk onderscheid te maken tussen waanzin en verstandigheid, of tussen werkelijkheid en voorwendsel.

Ik ben maar een waanzinnige noord-noord-west. Als de wind zuidelijker staat, onderscheid ik een havik van een handzaag.
(II.ii.312-13)

Hamlet richt deze regels tot Rosencrantz en Guildenstern. Zijn woorden impliceren dat, net zoals de wind slechts af en toe uit het noordnoordwesten waait, hij ook slechts af en toe door waanzin wordt getroffen. Deze woorden bevatten ook een waarschuwing. Wanneer Hamlet de spreekwoordelijke uitdrukking “Ik ken een havik van een handzaag” gebruikt, geeft hij aan dat hij zijn vermogens nog grotendeels onder controle heeft en dat hij nog onderscheid kan maken tussen gelijke en ongelijke dingen. In feite waarschuwt Hamlet zijn metgezellen dat hij het verschil kan zien tussen een vriend en een vijand.

Het lichaam is bij de koning, maar de koning is niet bij het
lichaam.
(IV.ii.23-24)

Hamlet zegt dit tegen Rosencrantz en Guildenstern. Zijn woorden klinken als een voorbeeld van waanzin, en zijn twee metgezellen lijken het ook zo op te vatten. Maar zoals bij veel andere voorbeelden van Hamlet’s dubbelzinnigheid, is er een methode voor de (schijnbare) waanzin. Hier verwijst Hamlet naar het metafysische onderscheid tussen het fysieke lichaam van de koning en het lichaam van de staat waarvan hij het hoofd is. De eerste helft van de zin kan verwijzen naar een van deze twee opvattingen van lichaam, maar de tweede helft lijkt direct te verwijzen naar Polonius, een “koning” die door de dood van zijn lichaam is gescheiden.

Haar toespraak is niets,
maar het ongevormde gebruik ervan brengt
de toehoorders tot verzameling. Ze geeuwen
en verknoeien de woorden die bij hun eigen gedachten passen,
die, zoals haar knipogen en knikken en gebaren ze opleveren,
zouden doen denken dat er gedacht kan worden,
hoewel niets zeker, maar toch veel ongelukkig.
(IV.v.7-13)

In deze regels brengt een heer verslag uit aan Gertrude en Horatio over Ophelia’s afgang naar waanzin en haar incoherentie – dat wil zeggen, haar “ongevormde taalgebruik”. Wat hier interessant is, is de nadruk die de heer legt op hoe anderen proberen haar verbijsterende taal te begrijpen. Ophelia lijkt te handelen op een manier die impliceert dat haar woorden een opzettelijke betekenis hebben, en dus proberen de mensen om haar heen de woorden te herschikken (d.w.z., te “verknoeien”) om er enige betekenis aan te geven. Maar de heer blijft denken dat haar woorden pure waanzin zijn. Dus: “Haar toespraak is niets.”

Jongemannen zullen het doen als ze ertoe komen,
Door Cock zijn ze te beschuldigen
(IV.v.)

In tegenstelling tot Hamlets waanzin is Ophelia’s waanzin onbetwistbaar echt. Toch is er een mysterie rond haar mentale toestand. In haar waanzin zingt Ophelia flarden van liederen, waarvan de meeste klinken als populaire liederen uit Shakespeare’s tijd. Haar keuze van liederen lijkt twee obsessies te onthullen. De eerste gaat over de dood van vaders en oude mannen, wat niet verwonderlijk is, want haar vader is net overleden. De tweede gaat over jonge mannen die jonge vrouwen verleiden maar niet met hen trouwen. Veel lezers hebben zich afgevraagd of ze aan Hamlet denkt – maar dat is onmogelijk met zekerheid te zeggen.

Was ’t Hamlet die Laertes onrecht aandeed? Nooit Hamlet.
Als Hamlet van zichzelf weg is,
en als hij niet zichzelf is Laertes onrecht aandoet,
Dan doet Hamlet het niet. Hamlet ontkent het.
Wie doet het dan? Zijn waanzin.
(V.ii.203-7)

Nadat ze aan hun schermwedstrijd beginnen, erkent Hamlet de pijn die hij Laertes heeft aangedaan. In deze regels ontkent Hamlet echter ook de verantwoordelijkheid voor de moord op Laertes’ vader. Hij geeft aan dat zijn vlaag van waanzin hem effectief van zichzelf heeft gescheiden, en hij onderstreept dit gevoel van afstand van zichzelf door in de derde persoon te spreken. Nu hij van zichzelf gescheiden is, stelt Hamlet dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor een daad die zijn waanzin in feite heeft gepleegd.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.