Historically, communications was the second most sought requirement after navigation. Het werd gebruikt om het verkeer te regelen en botsingen te voorkomen, weerinformatie te verspreiden en operationele berichten te verwerken.
In het begin kon een luchtverkeersleider contact opnemen met een vliegtuig en de positie ervan opvragen, die door de bemanning werd bepaald aan de hand van de navigatiesystemen. Omdat de positie uit die bronnen niet zeer nauwkeurig was, moesten vliegtuigen onder luchtverkeersleiding (ATC) ver van andere vliegtuigen worden verwijderd om botsingen in de buurt van overvolle grote hubs te voorkomen. Een methode om vliegtuigen te lokaliseren zonder vocale communicatie met de bemanning was hard nodig.
Radio detection and ranging (primaire radar) werd voor dit doel ontwikkeld tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hoogte en positie van het vliegtuig werden berekend met elevatie hoek (ε) van de radar en de afstand (R) tussen radar en vliegtuig (die werd geschat door radiogolf reistijd vermenigvuldigd met de snelheid van het licht). Dit is een vereenvoudigde formule, maar de originele formule houdt rekening met de kromming van de aarde en de breking van de radiogolven in de atmosfeer.
Een tweede probleem was de moeilijkheid om een vliegtuig positief te identificeren. De primaire radarreflecties van zowel vijandige als bevriende vliegtuigen waren ruwweg gelijk. Identificatie van Vriend of Vijand (IFF) samen met secundaire radar is ontwikkeld om dit probleem op te lossen.
Mode A en Mode C
IFF systeem heeft 5 modes, Mode 1 tot en met Mode 5. We zullen ons in dit artikel richten op Mode 3, omdat dit de populairste is en ook door burgervliegtuigen wordt gebruikt.
Mode 3 heeft twee verschillende submodi. De eerste is Mode A, een octale code van 4 cijfers (cijfers tussen 0-7) die de tijdelijke identiteit aangeeft. Mode C is drukhoogte informatie van het vliegtuig.
IFF apparatuur wordt transponder genoemd, kort voor zender-responder. Voor of tijdens elke vlucht kunnen piloten van ATC-personeel de opdracht krijgen “Squawk XXXX”. XXXX in deze context Mode 3/A code. Mode 3/A code is de tijdelijke identiteit van het vliegtuig voor die ATC. De piloot stelt dan zijn transponder Mode 3/A code in op de gevraagde code. Deze code wordt dan verzonden als antwoord op Mode 3/A ondervragingen door ATC. De Mode 3/A code kan voor andere doeleinden dan identificatie worden gebruikt. Enkele belangrijke Mode 3/A codes die gebruikt worden voor niet-identificatie doeleinden zijn;
- 1200: Over het algemeen gebruikt door vliegtuigen onder zichtvliegvoorschriften(VFR)
- 7700: Gebruikt tijdens noodsituaties
- 7600: Gebruiker wanneer radiocommunicatie faalt
- 7500: Gebruikt tijdens kaping (wederrechtelijke hindering) van het vliegtuig