Natural law

Natural law in the Enlightenment and the modern era

Andere Scholastische denkers, waaronder de Franciscaanse filosofen John Duns Scotus (1266-1308) en Willem van Ockham (ca. 1285-1347/49) en de Spaanse theoloog Francisco Suárez (1548-1617), benadrukten de goddelijke wil in plaats van de goddelijke rede als de bron van het recht. Dit “voluntarisme” beïnvloedde de rooms-katholieke jurisprudentie van de Contrareformatie in de 16e en begin 17e eeuw, maar de Thomistische leer werd later nieuw leven ingeblazen en versterkt om de belangrijkste filosofische basis te worden voor de pauselijke uiteenzetting van het natuurlijk recht in de sociale leer van Paus Leo XIII (1810-1903) en zijn opvolgers.

In een baanbrekend pleidooi beweerde Hugo Grotius (1583-1645) dat naties onderworpen waren aan het natuurlijk recht. Terwijl zijn collega-calvinist Johannes Althusius (1557-1638) vanuit de theologische doctrines van de predestinatie zijn theorie van een universeel bindende wet had uitgewerkt, drong Grotius aan op de geldigheid van de natuurwet “zelfs als we zouden veronderstellen…dat God niet bestaat of niet betrokken is bij menselijke aangelegenheden.” Een paar jaar later definieerde Thomas Hobbes (1588-1679), uitgaande van een woeste “natuurtoestand” waarin ieder mens oorlog voerde met ieder ander – in plaats van de “staat van onschuld” waarin de mens in de bijbelse Hof van Eden had geleefd – het recht van de natuur (jus naturale) als “de vrijheid die ieder mens heeft om zijn eigen macht te gebruiken voor het behoud van zijn eigen natuur, dat wil zeggen, van het leven,” en een natuurwet (lex naturalis) als “een voorschrift of algemene regel die door het verstand is vastgesteld, waardoor het een mens verboden is datgene te doen wat vernietigend is voor zijn leven.” Vervolgens gaf hij een opsomming van de elementaire regels op basis waarvan vrede en samenleving tot stand konden worden gebracht. Grotius en Hobbes staan dus samen aan het hoofd van die “school van het natuurrecht” die, in overeenstemming met de tendensen van de Verlichting, probeerde een heel bouwwerk van wetten te construeren door rationele deductie uit een hypothetische “natuurtoestand” en een “sociaal contract” van instemming tussen heersers en onderdanen. John Locke (1632-1704) week zover af van het Hobbesiaanse pessimisme dat hij de natuurtoestand beschreef als een maatschappij, met vrije en gelijke mensen die reeds de natuurwet naleven. In Frankrijk betoogde Charles-Louis de Secondat Montesquieu (1689-1755) dat de natuurwetten presociaal waren en superieur aan die van de religie en de staat, en Jean-Jacques Rousseau (1712-78) postuleerde een wilde die in afzondering deugdzaam was en gedreven werd door twee principes “voorafgaand aan de rede”: zelfbehoud en mededogen (aangeboren afkeer van het lijden van anderen).

Hugo Grotius

Hugo Grotius, detail van een portret door Michiel Janszoon van Mierevelt; in het Rijksmuseum, Amsterdam.

Met dank aan het Rijksmuseum, Amsterdam

Het vertrouwen in het beroep op het natuurrecht van 17de- en 18de-eeuwse schrijvers als Locke en de auteurs van de Amerikaanse Declaration of Independence verdampte in het begin van de 19de eeuw. De filosofie van Immanuel Kant (1724-1804) en het utilitarisme van Jeremy Bentham (1748-1832) verzwakten het geloof dat de “natuur” de bron kon zijn van morele of wettelijke normen. In het midden van de 20e eeuw was er echter een opleving van de belangstelling voor het natuurrecht, aangewakkerd door de wijdverbreide overtuiging dat het Nazi-regime van Adolf Hitler, dat Duitsland regeerde van 1933 tot 1945, in wezen wetteloos was geweest, hoewel het ook de bron was geweest van een aanzienlijke hoeveelheid positief recht. Net als in voorgaande eeuwen inspireerde de noodzaak om de onrechtvaardige wetten van bepaalde staten aan te vechten de wens om zich te beroepen op regels van recht en rechtvaardigheid die als natuurlijk en niet als louter conventioneel werden beschouwd. Het scepticisme van de 19e eeuw over het inroepen van de natuur als bron van morele en wettelijke normen bleef echter krachtig, en hedendaagse schrijvers spraken bijna altijd over mensenrechten in plaats van over natuurlijke rechten.

De redactie van Encyclopaedia Britannica

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.