Spreuken 3 – “Streef naar wijsheid; vertrouw op God; behandel anderen naar behoren”

Hebreeuws-Engelse tekst
I. Samenvatting
Proverbs 3 is de toespraak van een vader tot zijn zoon. Hij zegt hem zijn wegen te volgen, op God te vertrouwen, wijsheid na te streven en anderen goed te behandelen. Hij zegt hem ook dat hij de wettelozen niet moet benijden, want God geeft hun wat zij verdienen.

II. Foto
V. 18 prijst de Wijsheid: “Zij is een boom des levens voor wie haar aangrijpt, en wie haar vasthoudt is gelukkig. ”

III. Belangrijke verzen
vv. 5-7: Vertrouw op den HEERE met uw ganse hart, en verlaat u niet op uw eigen verstand. Op al uw wegen zult gij Hem erkennen, en Hij zal uw paden effenen. Wees niet wijs in uw eigen ogen; Vrees de HEERE en schuw het kwade.
vv. 9-10: Eer de HEERE met uw rijkdom, Met het beste van al uw inkomsten, En uw schuren zullen gevuld worden met graan, Uw vaten zullen barsten van nieuwe wijn.
vv. 11-12: Verwerp de tucht van de HEER niet, mijn zoon; verafschuw Zijn berisping niet. Want wie de HERE liefheeft, die berispt Hij, als een vader den zoon, dien hij begunstigt.
vv. 14-15: waarde in de handel is beter dan zilver, Haar opbrengst, groter dan goud. Zij is kostbaarder dan robijnen; al uw goederen kunnen haar niet evenaren.
vv. 17-18: Haar wegen zijn aangename wegen, en al haar paden, vreedzaam. Zij is een boom des levens voor wie haar aangrijpt, en wie haar vasthoudt, is gelukkig.
vv. 24-25: Wanneer gij nederligt, zult gij onbevreesd zijn; gij zult nederliggen en uw slaap zal zoet zijn. U zult geen plotselinge schrik vrezen, noch het onheil dat over de goddelozen komt.
v. 30: Twist niet met een man zonder reden, wanneer hij u geen kwaad heeft gedaan.

IV. Hoofdlijnen
1-4. De vermaning van een vader
5-10. Vertrouw op God en betaal Hem
11-12. Aanvaard Gods berisping
13-18. Zaligspreking, waarde van Wijsheid
19-20. God gebruikt Wijsheid
21-26. Bemoediging, beloning
27-30. Behandel anderen juist
31-35. Benijd een wetteloos mens niet

V. Commentaar
Proverbs 3 is een toespraak van een vader gericht tot zijn zoon (vgl. vv. 1, 11, 21). Het begint met een vermaning: “Mijn zoon, vergeet mijn onderricht niet, maar laat je verstand mijn geboden bewaren.” Dit soort bevelen vinden we ook in andere delen van Spreuken, bijv. 4:10, 4:20, 5:1, en 7:1. De inleiding besluit met de woorden: “Je zult gunst en goedkeuring vinden in de ogen van God (‘elohim) en de mensen.” Het is interessant dat het woord ‘elohim ‘God’, dat hier voorkomt, slechts 5 keer voorkomt in het hele boek. De eerstvolgende keer dat het voorkomt is in hoofdstuk 25! Het Tetragrammaton komt echter 87 keer voor.

vv. 5-8 benadrukken de tekortkomingen van de mens in vergelijking met God: “… vertrouw niet op uw eigen inzicht… Wees niet wijs in uw eigen ogen; vrees de HEER en schuw het kwade.” Bijgevolg moet men God “eren” met zijn materiële rijkdom: “Eer de HEER met uw rijkdom, met het eerste van uw opbrengst.” Dit is waarschijnlijk een verwijzing naar het eerstelingenoffer dat beschreven wordt in Ex. 23:19 en Deut. 26:1-3. Het is interessant dat er een geldelijke stimulans is om God te “eren”: “En uw schuren zullen gevuld worden met graan, uw vaten zullen barsten van nieuwe wijn” (v. 10). Dit lijkt veel op de zegen in Deut. 28:8: “De HERE zal u zegeningen verordenen over uw schuren en over al uw ondernemingen…”

Vs. 11-12 gaan over het probleem van het lijden, en het is de enige plaats in het hele boek waar dit gebeurt. De verzen zeggen: “Verwerp de tucht van de HEER niet, mijn zoon; verafschuw Zijn berisping niet. Want wie de HEERE liefheeft, die bestraft Hij, als een vader de zoon die hij liefheeft.” Met andere woorden, God straft degenen die Hij liefheeft, net als een vader (zie Spr. 13:24 waarin staat: “Wie de roede spaart, haat zijn zoon, maar wie hem liefheeft, tuchtigt hem vroeg”). Dit standpunt wordt ingenomen in Job 5:17-5:18: “Zie hoe gelukkig de man is die God terechtwijst; verwerp de tucht van de Almachtige niet. Hij verwondt, maar Hij bindt; Hij verwondt, maar Zijn handen genezen.” Maar terwijl er in het boek Job vele benaderingen van dit vraagstuk zijn, biedt Spreuken slechts één oplossing.

Vs. 13-18 bieden hymnische lofprijzingen aan de Wijsheid, waarbij zij wordt vergeleken met edelmetaal/juwelen: “Haar waarde in de handel is beter dan zilver, haar opbrengst, groter dan goud. Zij is kostbaarder dan robijnen; al uw goederen kunnen haar niet evenaren” (verzen 14-15). Voor soortgelijke analogieën, zie 2:4, 8:10, 8:18-19, en 20:15. Het is interessant dat de verzen 13-18, die een afzonderlijke eenheid lijken te zijn, beginnen en eindigen met het woord ‘ashar “gelukkig/gezegend.”

Vs 27-30 is een eigen eenheid en spreekt over het correct behandelen van anderen, b.v. “Twist niet met een man zonder reden, wanneer hij u geen kwaad heeft gedaan.” Vs. 31-35 leggen uit waarom het dwaas is de wetteloze man te benijden: “De vloek van de HEER rust op het huis van de goddelozen, maar Hij zegent het verblijf van de rechtvaardigen” (vs. 33). Spreuken 3 eindigt, net als het begin, met een beschrijving van de voordelen van wijsheid: “De wijze zal eer verkrijgen, maar de stumper krijgt schande als zijn deel” (v. 35).

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.